Gerrit Kouwenaar, stillegger van de tijd

Gerrit Kouwenaar (1923-2014) wordt tot de belangrijkste dichters uit het Nederlandse taalgebied gerekend. Hij behoorde tot de rebelse Vijftigers, maar groeide later uit tot de 'éminence grise' van de Nederlandse poëzie. Zijn oeuvre heeft een enorme invloed op latere dichters.

Kouwenaar debuteerde clandestien in de Tweede Wereldoorlog met de bundel 'Vroege Voorjaarsdag' (1941). Omdat hij in die tijd ook een aantal bijdragen schreef aan illegale bladen zou hij gearresteerd worden door de Duitse bezetters. Na zijn vrijlating een half jaar later dook hij onder.

Van 1945 tot 1950 werkte hij als kunstredacteur bij het dagblad 'De Waarheid'. Daarna was hij redacteur bij literaire bladen als 'Podium' en 'De Gids'. In 1953 debuteerde hij officiëel met de bundel 'Achter een woord'. Al gauw werd hij daarmee met de groep 'De Vijftigers' geassocieerd, ook omdat hij in contact was met o.a. de daaraan verwante experimentele kunstenaarsgroep 'Cobra' van Karel Appel, Corneille en Lucebert. In 1949 publiceerde hij met de Cobra-schilder Constant 'Goede morgen haan', een combinatie van gedichten en tekeningen.

In het vroegste, experimentele dichtwerk van Kouwenaar overheerst een naoorlogse sfeer. Zijn werk is dan frivoler, meer persoonlijk en maatschappij-kritisch en daardoor ook meer verwant aan de heersende 'Vijftigers'. Vanaf de jaren zestig slaat hij echter een geheel eigen weg in en wordt zijn poëzie geleidelijk abstracter en hermetischer, meer gericht op het taalgebruik. Dat kwam hem op kritiek van andere dichters te staan, die zijn werk kil en onpersoonlijk vonden.

Kouwenaar's diepste streven was echter om poëzie autonoom te laten zijn en voor zichzelf te doen spreken. Het moest 'een getuigenis zijn, die taal en leven op hetzelfde niveau plaatsen'. Daarom was hij ook geïnteresseerd in het 'stilleggen van de tijd', vooral na de dood van zijn echtgenote, Paula. Aan haar, die aan de ziekte van Alzheimer leed, wijdde hij de bundel 'Het uur van de Wolf'. Vreemd genoeg werd daardoor zijn poëzie juist weer persoonlijker en toegankelijker voor de lezer. Toch zag hij poëzie niet als middel tot troost, maar nog altijd eerder als een getuigenis.

Totaal witte kamer

Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik

dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later

en dat wij dan bijna het volmaakte napraten
alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar

dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale
zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven
witter dan, samen -

(Uit: Het uur van de wolf, 2002)

Kouwenaar werd voor zijn werk in 1971 de prestigieuze P.C.Hooftpijs toegewezen (1971). Ook kreeg hij in 1989 de Prijs der Nederlandse Letteren. Hij overleed op 91-jarige leeftijd, waarmee hij 25 dichtbundels en 5 romans achterliet.

Foto: Gerrit Kouwenaar met Bert Voeten, Tientje Louw, Koos Schuur, Marga Minco, Ferdinand Langen en Paula Eisenloeffel (Collectie >>Letterkundig Museum).